
Jurisprudentie
BB2151
Datum uitspraak2007-08-22
Datum gepubliceerd2007-08-22
RechtsgebiedBestuursrecht overig
Soort ProcedureEerste aanleg - enkelvoudig
Instantie naamRaad van State
Zaaknummers200701637/1
Statusgepubliceerd
Datum gepubliceerd2007-08-22
RechtsgebiedBestuursrecht overig
Soort ProcedureEerste aanleg - enkelvoudig
Instantie naamRaad van State
Zaaknummers200701637/1
Statusgepubliceerd
Indicatie
Bij besluit van 1 juni 2006 heeft de gemeenteraad van Sint-Michielsgestel het bestemmingsplan "Berlicum-Zuid" vastgesteld.
Uitspraak
200701637/1.
Datum uitspraak: 22 augustus 2007
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
[appellanten], wonend te [woonplaats], gemeente Sint-Michielsgestel,
appellanten,
en
het college van gedeputeerde staten van Noord-Brabant,
verweerder.
1. Procesverloop
Bij besluit van 1 juni 2006 heeft de gemeenteraad van Sint-Michielsgestel het bestemmingsplan "Berlicum-Zuid" vastgesteld.
Verweerder heeft bij zijn besluit van 9 januari 2007, nummer 1200955, beslist over de goedkeuring van het bestemmingsplan.
Tegen dit besluit hebben appellanten bij brief van 4 maart 2007, bij de Raad van State ingekomen op 6 maart 2007, beroep ingesteld.
Bij brief van 31 mei 2007 heeft verweerder een verweerschrift ingediend.
Bij brief van 15 juli 2007 hebben appellanten een nader stuk ingediend. Dit is aan de andere partijen toegezonden.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 30 juli 2007, waar appellanten in persoon en bijgestaan door [gemachtigde], en verweerder, vertegenwoordigd door mr. ing. J.H.M. van Cuyck, ambtenaar van de provincie, zijn verschenen. Voorts is daar gehoord de gemeenteraad, vertegenwoordigd door mr. T.N. Hagelaar, gemachtigde, werkzaam bij Bureau Croonen Adviseurs.
2. Overwegingen
2.1. Ingevolge artikel 28, tweede lid, van de Wet op de Ruimtelijke Ordening in samenhang met artikel 10:27 van de Algemene wet bestuursrecht rust op verweerder de taak om - in voorkomend geval mede op basis van de ingebrachte bedenkingen - te onderzoeken of het plan in strijd is met een goede ruimtelijke ordening. Daarbij dient hij rekening te houden met de aan de gemeenteraad toekomende vrijheid om bestemmingen aan te wijzen en voorschriften te geven die de raad uit een oogpunt van een goede ruimtelijke ordening nodig acht. Daarnaast heeft verweerder erop toe te zien dat het plan en de totstandkoming daarvan niet in strijd zijn met het recht.
2.2. Verweerder heeft aan zijn goedkeuringsbesluit ten grondslag gelegd dat de keuze van de gemeenteraad vanuit planologische en stedenbouwkundige overwegingen voor de bestemming "Agrarische doeleinden, onbebouwd (AO)" voor perceel L1858, overeenkomt met de feitelijk bestaande situatie ter plaatse en dat hij deze keuze niet in strijd met een goede ruimtelijke ordening acht. Voorts acht verweerder van belang dat het perceel in het Streekplan van de provincie Noord-Brabant van 2002 "Brabant in Balans" (hierna: het Streekplan) de aanduiding 'GHS-landbouw, subzone natuurontwikkelingsgebied' heeft, in het Reconstructieplan Maas en Meierij is aangeduid als 'in te richten waterbergingsgebied' en de bestemming "Agrarische doeleinden, onbebouwd (AO)" in overeenstemming is met dit provinciaal ruimtelijk beleid.
2.3. Appellanten betogen dat hun perceel L1858 in het plan een bedrijfstemming had dienen te krijgen in plaats van de bestemming "Agrarische doeleinden, onbebouwd (AO)". Zij voeren hiertoe aan dat verweerder er ten onrechte vanuit is gegaan dat het perceel ligt in de zone GHS-landbouw, subzone natuurontwikkelingsgebied en dat daarom ruimtelijke ingrepen die de natuurontwikkeling in de toekomst kunnen frustreren, achterwege dienen te blijven. Voor zover het perceel in het Reconstructieplan Maas en Meierij is aangewezen als waterbergingsgebied, is het volgens hen niet te verwachten dat dit gebied bij hoogwater onder water zal worden gezet nu er in de nabijheid van het perceel een belangrijke uitvalsweg van en naar de N279 en het centrum van Berlicum ligt. Ook uit het Beleidsplan Dynamisch Beekdal blijkt huns inziens dat het gebied waartoe perceel L1858 behoort, niet onder water zal worden gezet. Bovendien mag in een dergelijk gebied worden gebouwd als het waterbergend vermogen niet wordt aangetast. Daarnaast stellen appellanten dat bebouwing van het perceel geen afbreuk zal doen aan de ruimtelijke structuur van de directe omgeving maar deze juist zal versterken omdat een logische lijn van industriële bebouwing zal ontstaan. Hiertoe wijzen zij op een rapport van het Adviesbureau voor tuin en landschap G84 Maashees van 24 juli 2006. Bovendien sluit het gemeentelijk beleid de vestiging van een bedrijf op het perceel niet uit. Ten slotte stellen appellanten dat tijdens de onderhandelingen met het gemeentebestuur de verwachting is gewekt dat perceel L1858 mocht worden bebouwd, althans dat het gemeentebestuur eerder niet heeft aangeven dat dit niet mogelijk zou zijn.
2.4. Perceel L1858 grenst aan de noordzijde aan het perceel [locatie] dat deel uitmaakt van het bedrijventerrein "Beekveld" en aan de zuidzijde aan een onbebouwd perceel. Gezien het door appellanten en verweerder ter zitting getoonde kaartmateriaal is de Afdeling van oordeel dat verweerder zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat perceel L1858 in het Streekplan de aanduiding 'GHS-landbouw, subzone natuurontwikkelingsgebied' heeft. Ingevolge paragraaf 3.4.4 van het Streekplan bestaat het natuurontwikkelingsgebied in deze subzone uit landbouwgronden die bijzonder geschikt zijn voor het ontwikkelen van nieuwe natuur. In de ontwikkelingsgebieden dienen ruimtelijke ingrepen die de natuurontwikkeling in de toekomst kunnen frustreren, achterwege te blijven, aldus het Streekplan. Voorts heeft de Afdeling ter zitting vastgesteld dat ten tijde van het nemen van het bestreden besluit het perceel in het Reconstructieplan Maas en Meierij was aangeduid als 'in te richten waterbergingsgebied'. Het bovenstaande in aanmerking nemend is de Afdeling van oordeel dat verweerder zich in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat de bestemming "Agrarische doeleinden, onbebouwd (AO)" passend is voor dit perceel.
Voorts heeft verweerder belang kunnen hechten aan de planologische en stedenbouwkundige bezwaren van de gemeenteraad tegen de komst van een extra bedrijf aan de Runweg. Hierbij neemt de Afdeling in aanmerking dat de gemeenteraad heeft aangegeven dat het perceel [locatie] als laatste bedrijfsperceel moet dienen, omdat dit perceel al afwijkend is gesitueerd en daardoor minder binding heeft met het bedrijventerrein "Beekveld", zodat een bedrijfsbestemming voor het daarnaast liggende perceel ongewenst is. Het rapport van het Adviesbureau voor tuin en landschap G84 Maashees van 24 juli 2006 heeft de gemeenteraad geen aanleiding gegeven voor een ander oordeel, onder meer omdat daarin niet is gemotiveerd waarom inpassing op het bestaande bedrijfsperceel [locatie] niet mogelijk is. Naar het oordeel van de Afdeling heeft verweerder in redelijkheid kunnen instemmen met het standpunt van de gemeenteraad in deze.
2.5. Ten aanzien van het beroep van appellanten op het vertrouwensbeginsel overweegt de Afdeling dat appellanten niet aannemelijk hebben gemaakt dat door of namens de gemeenteraad verwachtingen zijn gewekt dat het plan zou voorzien in een bedrijfsbestemming voor perceel L1858. De gemeenteraad heeft bij het ontbreken van een aan hem toe te rekenen toezegging dan ook niet in strijd met het vertrouwensbeginsel besloten. Voor verweerder bestond derhalve geen aanleiding om op grond van het niet honoreren van gerechtvaardigde verwachtingen door de gemeenteraad, goedkeuring aan het plan te onthouden.
2.6. De conclusie is dat hetgeen appellanten hebben aangevoerd geen aanleiding geeft voor het oordeel dat verweerder zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het plan niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening. Daarin wordt evenmin aanleiding gevonden voor het oordeel dat het bestreden besluit anderszins is voorbereid of genomen in strijd met het recht. Het beroep is mitsdien ongegrond.
2.7. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
3. Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
verklaart het beroep ongegrond.
Aldus vastgesteld door mr. A. Kosto, Lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. H.E. Troost, ambtenaar van Staat.
w.g. Kosto w.g. Troost
Lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 22 augustus 2007
204-472.